Gooi de bal in de lucht en vang wisselend met links en rechts.
- Varieer in de hoogte van opgooien.
- In je handen klappen voor en achter je lichaam.
- Tik voor het vangen de bal de grond aan met 1 hand, 2 handen.
- Gooi de bal in de lucht met één hand en vang de bal in sprong met de andere hand.
- Gooi de bal in de lucht, draai een rondje en vang de bal weer op.
Gooi de bal in de lucht. Voor het vangen met twee handen raakt de bal het hoofd.
- Doe dit lopend, rennend, staand op één been. Vang met de andere hand.
- Wissel hoofd af met knie, schouder, borst of ellenboog.
- Voor het vangen met twee handen raakt de bal twee lichaamsdelen.
Met tweetallen en 1 bal
Je staat tegenover elkaar op korte afstand , 2 à 3 meter. Gooi de bal in de lucht naar de ander. Deze vangt de bal op met 1 hand.
Met tweetallen en ieder 1 bal
Je staat tegenover elkaar op korte afstand met de bal naast je broekzak in de rechterhand en gooit de bal met je naar de linkerhand van degene die tegenover je staat. Hierna doet de ander hetzelfde.